Donderdag 26 December van het liturgisch jaar C
Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 6, 8-10 + 7, 54-60.
In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht, grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Cilicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en tegen de geest waarmee hij sprak. Ze werden woedend en ze knarsetandden tegen hem. Maar Stefanus, vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus, staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit: Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand. Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als één man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette. Terwijl zij Stefanus stenigden, bad hij: Heer Jezus, ontvang mijn geest. Toen viel hij op zijn knieën en riep met luide stem: Heer, reken hun deze zonde niet aan. Na deze woorden ontsliep hij.
Tussenzang: Ps. 31 (30), 3cd-4. 6 en 8. 16 en 17.
Antifoon: Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen, Heer.
Wees mij een rots waar ik vluchten kan,
een sterke burcht waar ik veilig kan toeven.
Want altijd zijt Gij mijn rots en mijn vesting,
uw Naam is mijn leider en gids.
Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen,
Gij zult mij beschermen, getrouwe God.
Ik mag mij verheugen in uw erbarmen,
Gij ziet mijn ellende, Gij helpt mij in nood.
Bevrijd mij van mijn vervolgers.
Laat over uw dienaar uw Aanschijn stralen,
red mij door uw genade.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 10, 17-22.
In die tijd zei Jezus tot de twaalf: Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen. Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen en de heidenen getuigenis af te leggen. Maakt u echter wanneer men u overlevert, niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken: op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen. Want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader. De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden; de vader zijn kind; de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen, omwille van mijn Naam. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.